Jaarlijks komt de jury van de Belgian Fashion Awards samen en draagt ze na onderling overleg één naam voor: een ontwerper wiens werk, attitude, filosofie en carrière alle lof verdient. Na namen als Martin Margiela, Walter Van Beirendonck en Stéphanie D'heygere mag ook Antwerpenaar Jan-Jan Van Essche zich tot die erelijst rekenen: hij wordt nu geëerd met de Belgian Fashion Awards 2023 Jury Prize.

Toen Jan-Jan Van Essche twintig jaar geleden afstudeerde aan de Antwerpse modeacademie, viel hij in de prijzen, al bleef een job in de modewereld aanvankelijk uit. Maar passie kruipt waar ze niet gaan kan en in 2012 lanceerde hij zijn eigen merk. De eerste collectie doopte hij ‘Yukkuri’, Japans voor ‘slowly’ of ’take it easy’ en het was gelijk de toon die hij wou zetten. In een landschap van fast fashion vallen zijn losse, luxueuze kleren vandaag op door alles wat ze niet zijn: niet luid, niet schreeuwerig, niet van ‘Kijk naar mij!’. Al kan je anno 2023 niet meer om hem heen.

Jan-Jan Van Essche

Jan-Jan Van Essche © Wannes Cre

Wie is Jan-Jan Van Essche?

  • is geboren en opgegroeid in Antwerpen; vader is artdirector in de film- en televisiewereld, moeder had een van de eerste punkkledingzaken van de stad; Van Essche heeft drie broers, waaronder een tweelingbroer
  • studeerde aan de Steinerschool en studeerde met grote onderscheiding af aan de Modeacademie van Antwerpen in 2003
  • lanceerde na twee jaren voorbereiding in 2010 zijn eigennamige kledinglabel Jan Jan Van Essche
  • presenteerde in 2023 zijn eerste modeshow en voorlopige enige modeshow tijdens de mannenmodebeurs Pitti Uomo in Firenze
  • ontving in 2023 de Jury Prize van de Belgian Fashion Awards 2023 als erkenning voor zijn coherente werk en parcours
  • Jan Jan Van Essche

2023. In januari gooide je hoge ogen met je allereerste modeshow als een van de eregasten van Pitti Uomo. Later kwam het telefoontje dat de jury van de Belgian Fashion Awards 2023 je naar voren schoof voor de Jury Prize.

Ik was verrast en had het totaal niet zien aankomen. Het besef moet nog binnendringen.

In de nasleep van Pitti Uomo werden we overal opgepikt. Daarvoor had ik vaak het gevoel dat iedereen wel ongeveer wist wat we deden, maar dat we toch eerder vanuit onze stille hoek opereerden. Nu ja, dat stille is de aard van het beestje. In de eerste plaats zoek ik met mijn werk de erkenning van mijn klanten. Ik wil iets maken dat ze echt waarderen in hun leven, en in die zin ben ik niet met dingen als prijzen bezig. Dan is deze appreciatie natuurlijk een fijne, flatterende verrassing.

Je parcours en esthetiek zijn wars van de blitse mode die social media en lifestylemagazines ons dagelijks voorschotelen. In die zin lijkt jouw weg er een van veel zelfvertrouwen. Wat voor persoon ben je?

Soms teken ik op tien dagen zeventig bladen vol silhouetten. Aan de patroontafel komt vervolgens mijn neurotische kantje boven, dan wil ik alle hoeken en lijnen recht krijgen.

Ik ben evenzeer een twijfelaar met angst voor het witte blad, hoor. Ik ben steeds in conversatie met Pietro (Celestina, zijn partner ‘in worklife and love’, red.) en het team: wat denken jullie, hoe zullen we dat doen? Mijn naam staat op het label maar het is echt teamwork.

Mijn hand voelt vertrouwder dan mijn hoofd. Ik teken veel en snel om een écriture automatique te bekomen, zo probeer ik mijn hoofd uit te schakelen om mijn intuïtie op het blad te zetten. Soms teken ik op tien dagen zeventig bladen vol silhouetten. Aan de patroontafel komt vervolgens mijn neurotische kantje boven, dan wil ik alle hoeken en lijnen recht krijgen.

Maar als iemand met veel zelfvertrouwen zou ik me niet omschrijven, ik laat veel twijfel toe in mijn werk. Waarin ik wel vertrouw, is een soort menselijkheid: als je niet liegt, kun je niet betrapt worden op onwaarheden. Die filosofie trek ik door: mijn collecties zijn niet zomaar een ideetje, ze zijn wie ik ben, wat ik wil maken en waarin ik wil leven.

Je bewuste kleinschaligheid was ook een grote troef voor de jury.

We zijn nog steeds onafhankelijk en dat is iets waar we ons goed bij voelen. Zodra je met investeerders aan de slag gaat, verandert je bedrijf en moet je meer gaan managen terwijl ik vooral wil blijven tekenen en zelf de fittings wil organiseren.

Maar bon, zijn we echt klein? De verkoop groeit jaarlijks en we liggen in de winkels die ik wil. In het begin vond ik dat een 35-tal verkooppunten een goed gemiddelde zou zijn voor onze niche, daar zijn we nu voorbij. We maken geen massaproduct en dat wil ik zo houden.

Als je de jongere versie van jezelf een gouden raad kon geven, wat zou je dan zeggen?

Ik zou de dingen niet per se anders doen. Gewoon vertrouwen en geduld hebben.

Het lijkt nochtans steeds moeilijker voor starters om een label op te richten. Welke valkuilen omzeilden jullie en hoe?

Dat is vooral Pietro zijn domein en talent. Vooruitzien, anticiperen, de cashflow in de gaten houden en een goede balans maken: ik gebruik bijvoorbeeld dure stoffen maar probeer daar dan zo juist mogelijk mee om te gaan zodat ik de kwaliteit hoog houd. Vooral trouw aan wie je bent en je concept niet verwateren, dat vind ik ook belangrijk. Wat ons ook veel bijbracht was dat we met Atelier Solarshop (de winkel van Pietro, red.) ons eigen verkooppunt hebben waar je de collectie als nergens anders kunt tonen en directe feedback van klanten krijgt.

Kun je zonder financiële middelen een modemerk lanceren?

Wij deden het. Midden in de financiële crisis van 2008 startten we met een investering van amper 1.000 euro. Aanvankelijk was het een capsuleproject met geborduurde t-shirts en sweatshirts. Elke opgebrachte cent investeerden we in de volgende collectie. Zo konden we geleidelijk aan groeien: we kregen voet binnen bij fabrikanten door op rustige momenten te produceren en doordat ik alle prototypes zelf maakte en ter plaatse ging uitleggen, creëerden we ruimte voor dialoog en appreciatie.

Wanneer begon het je te dagen dat mode je interesseerde?

Al op mijn achtste wist ik dat ik naar de academie wou, al was dat niet actief. Op de Steinerschool leerde ik onder andere haken en tekenen en ik was altijd bezig met mijn handen: spelen met stoffen, papier vouwen, systeempjes bedenken,… maar dat was zonder groot carrièreplan – zo doordacht ben ik niet (lacht).

Het idee van de Antwerpse Zes, die verschillende ontwerpers met hun eigenheid, hun koppigheid en de modeschool die daaruit vloeide, sprak me aan. Al was mijn eerste jaar een koude douche: ik dacht dat ik kon tekenen, maar heb me serieus moeten herpakken. Daarna ging het vlot – nu ja, het was natuurlijk zweten, knagen en twijfelen, maar ik moest nooit bissen en voelde me een goede middenmoter. Omdat ik letterlijk om de hoek woonde, bij mijn moeder kon avondeten en mijn jeugdvrienden nog had, was ik wat de outsider van de internationale klas (lacht). En dan haalde ik bij het afstuderen, tot mijn en ieders verbazing, ineens hoge punten.

Toch rolde je niet onmiddellijk in de mode.

Vervolgens solliciteren was moeilijk en op den duur ging ik bij mijn vader aan de slag die filmsets voor de film- en tv-wereld maakt. Achteraf gezien liet ik misschien steken vallen, wachtte ik op telefoontjes waar je achteraan moet en vroeg ik te weinig hulp maar het bracht me uiteindelijk tot waar ik vandaag ben. Ik nam eerst nog enkele commerciële jobs aan (Van Essche werkte kort voor een kindermerk en Lee Jeans, red.) alvorens ik tegen mijn dertigste durfde toegeven dat ik het zelf wou doen. Die sprong vroeg lef, want ik had de juiste ervaring niet en dat imposter syndrome droeg ik nog lang mee. Na elke showroom in Parijs denk ik nog steeds: wow, wéér een collectie gemaakt, dit is echt.

Je prijzen liggen vaak boven duizend euro, Jan Jan Van Essche is daarmee een echt luxeproduct. Had je ooit wroeging over die prijszetting?

Natuurlijk. Met het loon dat we onszelf uitbetalen zou ik mijn kleren niet zomaar kunnen betalen. Anderzijds: in Japan hebben we fans van amper twintig die sparen om misschien een of twee stukken per jaar te kopen. Dan ben je het gewoon verplicht om een product te maken waarvan je weet dat het binnen vijf jaar nog goed ineen zit, de stof nog mooi leeft en het ontwerp tijdloos is.

Ik weet waarom de kleren zo duur zijn: ze zijn niet eenvoudig om te maken, alles wordt in Europa aan eerlijke prijzen geproduceerd en door de kleine kwantiteiten loop je schaalvoordelen mis. Dat is de realiteit van het product en die wil ik niet compenseren met goedkope stoffen, massaproductie of door het merk keihard commercieel te boosten. Daar zou ik moreel een veel groter probleem mee hebben dan het feit dat de kleren de prijs hebben die ze hebben.

Staat de wereld vandaag meer open voor je filosofie?

Door het klein, eerlijk en artisanaal te houden, zijn we vaak duurzamer zijn dan de merken die het als marketingstrategie inzetten.

Vaak vragen mensen me ‘hoe ik aan mijn sustainability werkte’ maar daar ben ik niet mee bezig, dat is gewoon de basis. Ik hou niet van labels, die worden maar al te vaak voor greenwashing gebruikt. Door het klein, eerlijk en artisanaal te houden, zijn we vaak duurzamer dan de merken die het als marketingstrategie inzetten.

We waren altijd al genderless maar ik voel dat de losheid en soberheid van de kleren vandaag meer aansluiting vindt. Dat is ook de reden waarom Pitti Uomo ons uitnodigde: wat ze wereldwijd voelen opkomen, zagen ze bij ons al tien jaar.

In het atelier staat een weefgetouw, waarom is dat?

Elke collectie heeft een aantal ontwerpen die met de hand in ons atelier worden geweven door Lamine Diouf, een van onze medewerkers. Met die stukken willen we de traagheid en de diepte van onze collecties benadrukken, het zijn de kersjes op de taart. Van draad tot kimono duurt gemakkelijk zo’n tweeënhalve dag en is echte couture.
 

Welk soorten textiel doen jouw hart sneller slaan?

Mensen die aansluiting vinden bij die diepere dimensie worden vaak trouwe klanten.

Veel van onze stoffen zijn Japans, omdat daar nog veel ambachtslieden en specialisaties zijn. Deze stof bijvoorbeeld (Van Essche wijst naar zijn geruite hemd, red.) is superdiep van kleur omdat de vezels werden gekleurd nog voor ze tot een draad werden gesponnen. Zo’n nerdy detail gaat aan de meeste mensen voorbij, maar is voor mij echt kicken.

Ik zeg altijd dat je mijn kleren pas snapt als je ze aandoet: je hoeft ze niet te kopen, maar probeer, voel ze. Mensen die aansluiting vinden bij die diepere dimensie worden vaak trouwe klanten.

Wanneer is een kledingstuk klaar volgens jou?

Ik wil comfort en vrijheid, daarom maak ik bijvoorbeeld dat de schouderlijnen recht in de mouwen overlopen zodat je armen omhoog kunnen zonder dat je buik bloot komt.

Mijn grootvader was kleermaker. Al het vakwerk zoals ophogen, bijwerken en aanpassen voor te lage schouders of kortere benen die je in klassieke tailoring ziet, vind ik fantastisch maar in mijn hand en mijn hoofd gaat het net andersom: ik maak kleren uit grote vierkanten die zich naar je lijf vormen. Door de vaagheid van het ontwerp en bewegingsruimte in de coupe, voel je: ik moet niets of niemand anders dan mezelf zijn. Als een kledingstuk dát gevoel overbrengt, is het af.  

Is de overeenstemming van je brede vormen met Afrikaanse en Aziatische kledingvormen in die zin dan bijna toevallig?

In Mali zag ik voor het eerst een boubou, een rechthoekig gewaad dat op iedereen totaal anders viel. Die rechte lijn fascineerde me, dus ben ik beginnen tekenen, mijn eigen vormentaal beginnen ontwikkelen. Al mocht die niet folkloristisch of historisch worden, het moest een eigen verhaal zijn, ook al zitten er toewijdingen en referenties naar andere culturen in – niemand in de wereld staat los van invloeden. Tijdens mijn eerste bezoek aan Japan ontdekte ik een boerenkimono met een mouwconstructie waarvan ik dacht dat ik die had bedacht (lacht).

Etnische linken zijn in die zin eerder een affirmatie achteraf dan een rechtstreekse inspiratie. Kruisbestuivingen zijn van alle tijden, maar je moet vervolgens wel afstand kunnen nemen en niets zomaar toe-eigenen. Ik weet dat het een dunne grens is, maar zolang je met kennis en respect handelt, ben je volgens mij goed bezig, en ik denk dat ik mijn manier gevonden heb.

Wat zijn je verdere toekomstplannen?

Gewoon verder doen zoals we bezig zijn. En niet meer op zondag werken (lacht).