Architecten hebben vandaag meer dan ooit tevoren een sleutelpositie in handen, vindt Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck. “We waren de tanden waarmee de mens de natuur opat, maar nu hebben we bij uitstek de sleutels van een duurzame toekomst in handen.” Een gesprek met hem over de toekomst van het beroep van architect.

Sinds Leo Van Broeck in 2016 is aangesteld als Vlaams bouwmeester wist hij met zijn standpunten regelmatig door te dringen tot de Vlaamse huiskamers. Zo noemt hij schepencolleges die de grond in hun gemeente nog verkavelen onverantwoord. Al ziet hij net in die problematiek een grote rol weggelegd voor de toekomstige generaties architecten. “Als architect nemen we in dit debat een sleutelpositie in. We vormen een soort laatste verdedigingslinie van de open ruimte. We moeten beseffen dat we een grotere verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van onze planeet en dat besef overdragen naar onze opdrachtgevers.

We zouden foute opdrachten best mogen weigeren.

Zo bouw ik met mijn eigen bureau al twaalf jaar geen vrijstaande woningen meer en niet meer op plekken die alleen bereikbaar zijn met de auto.”

Leo Van Broeck

Leo Van Broeck © BVBs

Wat is de filosofie achter die keuze?

Als we kijken naar de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties of de klimaatdoelstellingen van Parijs, dan hollen we hopeloos achter de feiten aan. Als we tegen het huidige tempo groene energie blijven installeren, zullen we de doelstellingen van Parijs in 2250 halen. Dat is 200 jaar te laat. Zelfs als het wel zou lukken, dan is dat nog geen oplossing voor de natuur. Want die heeft ruimte nodig. Een neushoorn heeft geen boodschap aan fotovoltaïsche panelen en hij gaat niet dood van een hogere zeespiegel of een kleine stijging van de temperatuur. Een neushoorn heeft ruimte nodig. Maar ook de economische groei en het datacenter om onze e-mails te versturen hebben ruimte nodig.

Ruimte is een cruciaal goed, dat vraagt om een betere organisatie.

Het is naïef om te geloven in een eindeloze groei van de economie, het maakt onze planeet kapot. Daarom moeten we onder meer ons kapitalistisch systeem herdefiniëren. Bovendien werken we met zijn allen voor een steeds kleiner wordende elite die steeds meer geld en macht krijgt. Daarom pleit ik ervoor dat burgers het heft opnieuw meer in eigen handen nemen, zodat ze niet alleen klant maar ook aandeelhouder zijn. Zo stroomt het geld per definitie terug naar henzelf. Een mooi voorbeeld zijn de wooncoöperatieves, waarbij ook minder gegoede mensen een kwaliteitsvolle woning kunnen kopen. Solidariteit vormt een van de sleutels tot een gezondere planeet. Dit vraagt van burgers meer verantwoordelijkheid en van architecten een heel andere manier van ontwerpen.

Daarnaast moet het aantal mensen op deze planeet drastisch naar beneden. We zijn nu al met 7 miljard en dat aantal zal nog oplopen tot 10 à 11 miljard voor het begint te dalen. Maar als we elke dier- en plantensoort genoeg ecosysteemruimte willen geven, is er slechts plaats voor 2,5 à 3 miljard mensen. Dat we de vergrijzing moeten oplossen met meer kinderen, is dus een gevaarlijk misverstand. Japan is het eerste land waar het bevolkingsaantal afneemt. Nu zijn ze nog met 127 miljoen, maar tegen 2065 zal dat ongeveer 85 miljoen zijn. Zo zal hun ecosysteem en ruimtegebruik opnieuw veel beter worden. Nu leven we ten koste van onze kinderen. We moeten beseffen dat wij van de planeet zijn en dat we de aarde niet langer kunnen zien als een investeringsproduct. Deze vaststelling verandert onze beroepsgroep radicaal. Vroeger waren we de meest medeplichtigen aan het verprutsen van de natuur, we waren de tanden waarmee de mens de natuur opat. Terwijl we nu bij uitstek de sleutels van een duurzame toekomst in handen hebben.

Wat moet er dan precies veranderen?

We moeten opnieuw ruimte vrij maken voor de natuur. Vandaag bestaat het Vlaamse grondgebied voor 3% uit natuurreservaten terwijl dat in de dense delen van West-Europa minstens 25% zou moeten zijn en op wereldschaal zelfs de helft. We moeten dus opnieuw plaats maken voor de natuur door zelf dichter bij elkaar te wonen. Dat wil niet zeggen dat iedereen in Brussel moet komen wonen, maar wel in een stads- of dorpskern. We moeten stoppen met doen alsof wonen in een verkaveling gelijk is aan landelijk wonen. In de negentiende eeuw had je geen verkavelingen. Toen woonde iedereen in een stad of dorp. In het Italiaanse San Gimignano is dat nog altijd zo. De bevolkingsdichtheid ligt daar even hoog als in Brussel, maar toch vinden we dat daar allemaal fantastisch.

De enigen die in een vierkantshoeve op het platteland woonden, waren de echte boeren.

Daarom noem ik onze verkavelingen de leugen van de landelijkheid. Als je in een namaakboerderij woont, dan zou je gsm er moeten uitzien als een plastieken postduif en je auto als een plastieken paard en huifkar. Datzelfde geldt trouwens voor pastoriewoningen: daarin wonen ook geen mensen met een roeping.

Bovendien kost dat verspreid wonen ons handenvol geld aan infrastructuur zoals kabels, wegen of rioleringen. Al begrijp ik wel dat mensen op zoek zijn naar stilte, rust en privacy en dat ze hun fiets op een comfortabele manier willen kunnen stallen of reinigen. In het bieden van dit comfort ligt de uitdaging voor jonge architecten. We mogen niet langer konijnenkoten van appartementen bouwen, maar moeten meer kwalitatieve betaalbare woningen realiseren die qua pretfactor kunnen concurreren met de villa van het platteland. Zo maken nieuwe collectieve woonvormen het bijvoorbeeld mogelijk om in de stad een feestje in je tuin te geven. We moeten meer doen op minder plaats. In die zin is het belang van architectuur dus alleen maar toegenomen.

Bent u hoopvol dat een jonge generatie architecten hier oren naar heeft?

Ik ben verscheurd tussen pessimisme over de staat van onze wereld vandaag en optimisme over de toekomst. Ik heb het gevoel dat de tijd voor fundamentele veranderingen rijp is. Mensen zijn het beu om bijvoorbeeld elke dag in de file te staan. Bij jongeren merk ik dat ze minder geïnteresseerd zijn in een auto of bezit. Dat sluit perfect aan bij de herdefinitie van onze groei.

We moeten streven naar een kwalitatieve groei via services, waarbij mobiliteit bijvoorbeeld niet langer een object is dat je bezit.

Zo rijdt een private auto gemiddeld 56 minuten per dag terwijl hij zowel thuis als op het werk plaats inneemt. Een deelauto rijdt vijf à zes uur per dag en zelfrijdende wagens zullen negen uur per dag rijden. Dat is veel rendabeler. Studies voorspellen dat er in de steden binnen twintig jaar nog 10% van het huidige wagenpark zal overblijven.

Ontmanteling van het BNP Paribas Fortis hoofdkantoor Brussel, Rotor Deconstruction

Ontmanteling van het BNP Paribas Fortis hoofdkantoor Brussel, Rotor Deconstruction

Restauratie van het gebouw voor Civiele Bouwkunde, Rotor Deconstruction © Olivier Beart

Restauratie van het gebouw voor Civiele Bouwkunde, Rotor Deconstruction

Zijn er nog voorbeelden die het anders aanpakken?

Er zijn enorm veel bottom-up-initiatieven. Een mooi voorbeeld is het project We kopen samen den Oudaan van Endeavour. Wat begon als een grappige stunt is uitgegroeid tot een nieuwe vorm van projectontwikkeling. Maar ook het Brusselse Rotor Deconstruction, dat gebouwen afbreekt en de nog bruikbare materialen recycleert en opnieuw verkoopt, of BC Architects & Studies, dat experimenteert met nieuwe, recycleerbare materialen als zand, tonen hoe het anders kan. Deze projecten maken deel uit van de Internationale Architectuurbiënnale van Rotterdam, die ik samen met de Nederlandse rijksbouwmeester Floris Alkemade en Joachim Declerck van Architecture Workroom Brussels cureer en die voor het eerst ook een Brussels luik (You are here) heeft. Via workshops en debatten willen we met The Missing Link tot 2020 het gat tussen de grote doelstellingen enerzijds en de massa’s kleine initiatieven anderzijds opvullen. Want het herstel van onze ozonlaag heeft bewezen dat solidariteit wel degelijk kan werken op grote schaal.

De biënnale is dus geen goed-nieuwsshow, maar een uitnodiging voor multidisciplinaire teams om de krachten te bundelen en fundamentele problemen aan te pakken. Die multidisciplinariteit en internationale socioculturele uitwisseling van kennis zijn goud waard. Want ze stellen ons als architect bijvoorbeeld in staat om van collega’s in zuidelijke landen te leren hoe we moeten bouwen in een warmer klimaat. Anderen kunnen van ons leren hoe je hoge waterstanden beheert in een delta.

Meer dan ooit moeten architecten systeemdenkers zijn.

Ze moeten kunnen uitzoomen en de bredere context bekijken.

Wil je op de hoogte blijven van nieuwe artikels in dit magazine? Schrijf je in op onze nieuwsbrief!

We kopen samen den Oudaan Endeavour

We kopen samen den Oudaan, Endeavour

U bent als docent ook verbonden aan de opleiding burgerlijk ingenieur-architect van de KU Leuven. Spelen jullie hier als opleiding op in?

Ik merk dat ruimtelijk besef op de agenda staat. Zo maakten de studenten bijvoorbeeld hun eindwerk rond het verhogen van het ruimtelijk rendement of komt de thematiek duurzaamheid vaker aan bod in de lessen. Er is zelfs een overkoepelend vak rond duurzaamheid voor alle Leuvense faculteiten. Maar het mag nog krachtiger. Want alles begint met het besef van de impact van je ontwerpkeuzes op de maatschappij en de natuur. We moeten ons afvragen hoe we de aanwezigheid van onze menselijke soort zullen organiseren op aarde. Dat zorgt voor een belangrijke transitie in ons beroep. Meer dan ooit moeten architecten systeemdenkers zijn. Ze moeten de bredere context kunnen overzien. Architectuur is stedenbouw geworden.

Daarnaast ben ik blij dat de opleiding in eerste instantie kennis bijbrengt en niet zozeer voorbereidt op een beroep.

Slechts 30% van onze studenten wordt effectief architect.

De rest belandt onder meer in een studiebureau, op de stedenbouwkundige dienst van een gemeente of bij een bouwbedrijf. Het draait bij ons dus in eerste instantie om een proces, om het permanent leren. In het huidige werkveld, waar alles om de vijf jaar verouderd is, is dat meer dan ooit een basisvereiste.

Zijn er nog competenties waarover een goed architect anno 2018 moet beschikken?

Meer dan vroeger moet je flexibel zijn, een zeer brede kennis hebben en zeer goed kunnen samenwerken. Grotere bouwprojecten worden steeds complexer, waardoor er al snel twintig specifieke verantwoordelijken voor bijvoorbeeld brand, veiligheid en milieu rond de tafel zitten. Als architect moet je al deze aspecten verwerken in je projectvoorstel en zorgen dat iedereen op hetzelfde moment op dezelfde lijn zit. Daarom richt een school als Thomas More in Mechelen nu bijvoorbeeld de nieuwe richting toegepaste architectuur op. Zij zullen de architecten vooral moeten ontzorgen. Omgekeerd moet de architect hen dan wel vertrouwen kunnen geven en zijn werk deels delegeren.

Daarnaast moet je er ook mee om kunnen dat je ondanks die hoge werkdruk relatief weinig verdient. We zijn de paria’s van de vrije beroepen.

Vooral in België is het kwetsbare freelance statuut inherent aan ons beroep, waardoor er bijvoorbeeld weinig vrouwen architect blijven.

Een recente studie van KU Leuven-professor Johan Rutgeerts toont aan dat het ereloon van architecten eigenlijk zou moeten verdubbelen, als je van architectenbureaus normale KMO’s zou willen maken.

 
Uitkijktoren in Negenoord Park

Uitkijktoren in Negenoord Park, De Gouden Liniaal Architecten (geadviseerd door BC Studies) © Filip Dujardin

Uitkijktoren in Negenoord Park

Waarom hebt u zelf voor de studie architectuur gekozen?

Ik studeerde Latijn-Wiskunde en tekende graag. Aangezien we als architect als het ware ‘waterdichte, betaalbare poëzie’ moeten maken, was de keuze voor ingenieur-architect relatief logisch. In architectuur komen techniek, economie en esthetiek samen. Al heb je als snotneus van achttien op zich niet zo’n duidelijk beeld van wat een bepaalde studie, laat staan een beroep, inhoudt. Het had dus even goed chirurg of gitarist kunnen zijn.

Op een bepaald moment kreeg ik het gevoel dat architectuur vooral een luxeprobleem voor mensen met te veel geld was. Daarom ging ik me verdiepen in zaken als de uitputting van grondstoffen of de kansarmoede in de derde wereld. Zo heb ik ingezien dat ik als architect een veel groter verschil kan maken dan ik dacht. Als Vlaams bouwmeester krijg ik nog meer de kans om impact te hebben. Aangezien ik een louter adviserende rol heb, kan ik in alle vrijheid spreken. Dat geeft minder macht maar meer invloed. Politici kunnen naar mij verwijzen als naar een soort huisdokter van de ruimtelijke ordening die – net als tegen rokers – zegt dat we het anders moeten aanpakken.